009 BROEDER AUGUSTINUS (Adr. ANTONISSEN)
Geboren te Rucphen : 05 – 11 – 1859
Ingekleed : 16 – 09 – 1876
Professie : 70 – 09 – 1878
Overleden in het St. Vincentiusgesticht te Breda: 14 – 09 – 1893
Begraven te Breda op het kerkhof “Zuilen”.
Na enkele jaren als pensionair op Ste. Marie te hebben doorgebracht trad hij in op 17 jarige leeftijd in en was toen bezig met de studie voor onderwijzer. De ongunstige studieomstandigheden waren oorzaak dat hij twee keer voor zijn onderwijzersexamen straalde. Toen werd hij naar Maastricht gestuurd, om daar onder gunstigere omstandigheden zijn studie te voltooien en daar lukte het inderdaad. Na zijn examen werd broeder Augustinus als onderwijzer aangesteld op het pensionaat te Huijbergen. Een tiental jaren heeft hij daar met succes gewerkt; hij wist respect af te dwingen bij de jeugd.
Na de periode van 10 jaar als onderwijzer te Huijbergen werd hij overgeplaatst naar het succursaalhuis in de Karrestraat te Breda, als onderwijzer aan de St. Lambertusschool. Hij kon zoals de kroniek van de Karrestraat vermeld, heel vaderlijk met de kinderen omgaan en muntte uit door grote ijver en toewijding voor zijn taak, maar speciaal door een grote naastenliefde. Voor de armen aan de deur, die door de St. Vincentiusvereniging werden bedeeld, was hij altijd heel vriendelijk, voorkomend en behulpzaam en als het enigszins kon lijden. gingen ze nooit met lege handen naar huis. Tijdens dit tweejarig verblijf in de Karrestraat studeerde broeder Augustinus voor hoofdakte en hij bereidde zich juist voor om examen af te leggen, toen hij plotseling op 14 september 1893 een zware hersenbloeding kreeg, waaraan hij nog dezelfde dag, pas 53 jaar oud, overleed. Hij werd begraven in Breda op het kerkhof Zuilen.
Broeder Augustinus Antonissen had brave ouders en zijn vader stond er op, dat zijn kinderen tijdig naar de kerk gingen. Men komt nooit te vroeg, was hij gewoon te zeggen. Broeder Augustinus was minder geschikt voor de boerderij wegens een gebrek aan zijn arm (een kruis kon hij moeilijk maken). Daarom besloot zijn vader hem op het pensionaat te doen. Later wilde broeder Augustinus voor onderwijzer studeren en tevens als broeder werkzaam zijn. Het eerste en tweede examen te Den Bosch mislukte en hij meende daar nooit te zullen slagen. Toen werd er besloten, dat hij te St. Pieter, bij het hoofd der school zou inwonen en dan te Maastricht les nemen zou. Dat lukte, hij behaalde de akte als onderwijzer en werd spoedig naar het succursaal te Breda gezonden, waar hij een paar jaar werkzaam is geweest. Hij kon echt vaderlijk met kinderen omgaan, was daarbij vol medelijden jegens de arme menschen, die in de St.Vincentius-inrichting bedeeld werden. In de zomer van 1893 reden de weeskinderen die in de Karrestraat verpleegd werden, voor een uitstapje naar Huijbergen. Wij reden in een paar brikken door Nispen en met opgewektheid wees hij de woningen aan van zijn goede bekenden. Gedurende de daarop volgende retraite deden we op den dag der opening een uitstapje naar den toren van het Groote Meer. Hij was blootshoofds en de zon scheen brandend heet. In Breda wedergekeerd, klaagde hij kort daarop over hoofdpijn. Nog was het zijn lust te studeren voor de hoofdakte onder het rooken van een pijpje, daarbij een weinig ineengedoken. Zijn toestand verergerde meer en meer, doch van een dokter wilde hij niets weten. “Nog zo ’n nacht als heden” zei hij eens, “en ik ben dood.” Daags voor zijn afsterven wandelden wij naar het Liesbosch. Ik nodigde hem uit om eens mee op te kuieren, dat zou hem goed doen. “Ik vrees, zei hij, dat ik onderweg sterven zou.” Des anderen daags werden wij gewaarschuwd dat broeder Augustinus sterven ging; Op de pastorie waren de geestelijken allen absent. Gelukkig dat er een vreemde priester aanwezig was, die den zieke nog de H.Olie geven kon. Spoedig daarop stierf hij. Dokter van Mierlo beweerde dat een hersenberoerte een einde aan zijn leven gemaakt had. Wij waren buitengewoon aangedaan door zijn verlies. Een oud-leerling A. Mol bood zich aan om zijn plaats als onderwijzer voor niet te vervangen. De Overste, broeder Leonardus, zond echter broeder Lucius en liet de Heer Mol te Huijbergen komen.
Bronnen: – Geschriften van broeder Pacificus