Met afgrijzen en ongeloof hebben we het afgelopen jaar kennis moeten nemen van het leed dat door mensen van aanzien in de kerk, en ook in onze broedergemeenschap, bij kinderen en jongeren is aangedaan. De ernstige gevolgen van het falen van medebroeders in hun opvoedende taken confronteren ons op een pijnlijke wijze met de broze realiteit die veelal schuil ging achter een gerespecteerde status, persoonlijke prestaties en een gezagvol voorkomen. In plaats van gesteund te worden in het leggen van een gezonde basis voor hun toekomst, werden er minderjarigen door toedoen van hen ernstig beschadigd in hun vermogen anderen te vertrouwen.

Met moeite kunnen we ons enige voorstelling maken van de gevolgen die de verwerpelijke handtastelijkheden van enkele medebroeders op het leven van hun leerlingen hebben gehad.

Voor ons als hun medebroeders is het beschamend te weten dat, ondanks de preventieve voorschriften en ondanks de onderlinge sociale controle, zij het in hen gestelde vertrouwen op deze wijze hebben beschadigd. Waar verwacht werd dat zij bij zouden dragen aan een goede ontwikkeling van hun leerlingen is soms ernstig inbreuk gepleegd op een gave natuurlijke ontplooiing.

Wij blijven geloven in de waarde en de mogelijkheden van onze religieuze en broederlijke dienstbaarheid, maar tevens zijn we ons bewust van de misleidende invloed van macht en institutionele belangen. We hebben geen wierook aan te bieden, geen mirre of edel metaal, wat ons rest is alles wat we geworden zijn, onze vele goede momenten maar ook de brokken die we, persoonlijk en als gemeenschap, gemaakt hebben.

Met een geschokt gevoel van eigenwaarde en een minimum aan vertrouwen van onze medemensen, willen we ons, geïnspireerd door Jezus en zijn boodschap, ook in Nederland, oprecht in blijven zetten met de middelen die ons ter beschikking staan voor het geluk van anderen.